Omgaan met meertaligheid in de klas

Stellingendiscussie

Doelstellingen

  • Verschillende visies exploreren rond het constructief omgaan met meertaligheid in de klas. 

Timing



Middellang (groot deel van een lesuur/volledig lesuur)

Richtlijnen

Met wie?

  • Deze oefening kan zowel in grote als kleine groepen gedaan worden, zolang er maar twee groepen kunnen gevormd worden waarbij de binnencirkel niet te groot is (circa 10 deelnemers).

Voorbereiding

  • Voorzie een flap, bord of ander notitiemateriaal waarmee (een) student(en) uit de buitenste cirkel nota's kunnen maken over de discussie-inhouden. 
  • Voorzie stellingen rond omgaan met meertaligheid in de klas. Inspiratie kan je vinden op deze bronnenkaart.
  • De groep wordt verdeeld in een zogenaamde binnen- en buitencirkel.
  • De spelregels worden meegedeeld aan de groep:
    • Anderen laten uitspreken.
    • (Actief) luisteren naar diegene die spreekt.
    • De discussie stopt direct als de open stoel bezet is.
    • Niet in discussie gaan met diegene die plaats heeft genomen op de open stoel.
    • Niet negatief uitvallen tegenover anderen.

Opdracht

  • De discussieleider gooit een stelling in de groep. Inspiratie voor stellingen vind je op deze bronnenkaart.
  • Studenten in de binnencirkel discussiëren over de stelling. Studenten in de buitencirkel luisteren naar deze discussie en vervullen onder andere de rol van procesbewaker.
  • In de binnencirkel is een stoel opengelaten waarop een student uit de buitencirkel kan gaan zitten. Studenten in de binnencirkel stoppen onmiddellijk met de discussie zodra de ‘open stoel’ bezet wordt.
  • De student die op de stoel is gaan zitten, mag één informatieve vraag stellen of informatie geven die blijkbaar bij de discussiegroep ontbreekt. Hij of zij neemt niet deel aan de discussie en gaat na de ‘tussenkomst’ terug naar zijn plaats.
  • Als tijdens de discussie bepaalde informatie nodig is, kunnen de gespreksdeelnemers iemand uit de buitencirkel uitnodigen om op de open stoel te gaan zitten. Een variant hierop is dat een student gevraagd wordt informatie (bv. van op Diva) op te vragen. 

Nabespreking

Volgende elementen kunnen door de discussieleider aangebracht worden tijdens of na de discussie. Een alternatief is om de studenten zelf op www.meertaligheid.be op zoek te laten gaan naar mogelijke antwoorden op de stellingen.

“Het toelaten van de thuistaal werkt uitsluiting en vorming van aparte groepjes in de hand.”

Het antwoord op Meertaligheid.be: “Wanneer kinderen in hun interactie met elkaar aan hun lot worden overgelaten, bestaat dit risico. De uitdaging bestaat erin gerichte activiteiten te organiseren die betekenisvolle interacties tussen àlle kinderen onderling teweegbrengen. Dit is mogelijk door hen in dialoog te laten gaan, kritisch te reflecteren, perspectieven te verkennen, samen te werken… rond ‘de sociale regels van het taalverkeer’. Kan het bijvoorbeeld dat je zomaar met een groep vriendjes in het Chinees doorgaat als er een Nederlands vriendje bij komt? Of dat je je boos maakt tegen iemand in een taal die hij/zij (toch) niet verstaat? Maak deze kwesties bespreekbaar en maak duidelijke en concrete afspraken. Doe dit zowel met de kinderen als met de ouders. Wees je ervan bewust dat bovenstaande aanbevelingen enkel van toepassing zijn op kinderen vanaf de leeftijd van zes à acht jaar. Jongere kinderen zijn zich immers niet altijd bewust dat ze verschillende talen spreken en kunnen dus ook niet aangesproken worden op hun taalkeuze.”

“Een kind dat thuis uitsluitend een andere taal spreekt zal moeilijk kunnen volgen in het Nederlandstalig onderwijs.”

Het antwoord op Meertaligheid.be: Het is fout om anderstaligheid te koppelen aan onderwijsachterstand. “Bepalend is eerder de manier waarop met deze anderstaligheid wordt omgegaan, zowel thuis als op school. Wanneer in beide settings een positieve aandacht uitgaat naar alle talen die belangrijk zijn in het leven van het kind, wordt er een krachtige leersituatie gecreëerd waarin kinderen tot optimale leerkansen komen.”

“Ik beheers enkel het Nederlands en ken een beetje Frans en Engels. Aandacht besteden aan meertaligheid is dus niet aan mij besteed.”

Het antwoord op Meertaligheid.be: Het is absoluut geen vereiste om alle talen van een kind te beheersen. Positief omgaan met de meertaligheid van leerlingen kan je via een waaier aan mogelijkheden. Dit gaat van het simpelweg toelaten van een nadere taal tot het communiceren in een bepaalde taal. Enkele manieren om op een constructieve manier om te gaan met een taal die je zelf niet spreekt zijn:

  • Respect en openheid ten aanzien van andere talen tonen.
  • Meertalig materiaal (boekjes, cd’s, video’s, spelletjes, …) voorzien.
  • Kinderen op regelmatige basis in contact laten komen met de betrokken talen (bv. kinderen vragen om kleine woordjes/uitdrukkingen te vertalen in de eigen taal, liedjes zingen in een andere taal, posters in verschillende talen ophangen, kinderen als tolk laten optreden, …).

Het is niet aan te raden om een taal die je zelf onvoldoende beheerst te gebruiken in de dagelijkse communicatie met het kind. Af en toe kan je wel tonen dat je probeert, fouten durft maken en dat je het belangrijk vindt dat iemand durft proberen en fouten maken.

“Wanneer we de thuistaal toelaten op in de klas zullen we al snel de controle verliezen over de groep.”

Het antwoord op Meertaligheid.be: “Meertalig opgroeien betekent ook dat je de sociale regels van het taalverkeer leert kennen. Kan het bijvoorbeeld dat je zomaar met een groep vriendjes in het Chinees doorgaat als er een Nederlands vriendje bij komt? Of dat je je boos maakt tegen iemand in een taal die hij/zij (toch) niet verstaat? Leerlingen kunnen onder leiding van de leerkracht rond dit thema in dialoog gaan, reflecteren en elkaars perspectieven verkennen. Het onderwerp bespreekbaar maken zet je alvast op de goede weg!

Wees je er echter van bewust dat deze aanbevelingen enkel van toepassing zijn op kinderen vanaf 6 à 8 jaar. Jongere kinderen zijn er zich immers niet altijd bewust van dat ze verschillende talen spreken en kunnen dus ook niet aangesproken worden op hun taalkeuze.

Daarnaast kan je als leerkracht de opdrachten in de klas zo uitdagend mogelijk proberen te maken (door bv. een actief, construerend, cumulatief en doelgericht leerproces aan te bieden), zodoende zullen kinderen minder geneigd zijn afleiding te zoeken bij hun taalgenootjes.”

"Aandacht voor meertaligheid belemmert het Nederlands van anderstalige kinderen."

"Een veelgehoorde mythe is dat het spreken van de thuistaal de kennis van het Nederlands belemmert. Wetenschappelijk onderzoek haalt deze mythe onderuit door bewijs te leveren dat een goede kennis van de thuistaal de Nederlandse taalvaardigheid van kinderen bevordert. Het kind bouwt namelijk voort op de fundamenten die het al in de moedertaal verworven had. Hieruit vloeit het belang om de moedertaal goed te onderhouden: het niveau van de moedertaal is medebepalend voor het niveau van de nieuwe (Nederlandse) taal."

“Wanneer een leerling taalfouten maakt is het goed om deze onmiddellijk te corrigeren, zo vermijd ik dat hij of zij dit foutief taalgebruik onmiddellijk als norm gaat hanteren.”

Het antwoord op Meertaligheid.be: “Bij kleuters ligt het accent vooral op het geven van een goed model. Zonder de kleuter bewust op fouten te wijzen herhalen we de juiste vorm in onze reactie en zetten het gesprekje verder. Maar wat als de kinderen wat ouder worden?

Vaak merken we dat leerlingen vooral bij spontaan spreken veel fouten maken. We hebben dan wel eens de vrees dat fouten bij de leerling zelf of de medeleerlingen in het geheugen zullen blijven plakken. Deze vrees wordt wat overdreven omdat je normaal vooral op de inhoud focust bij een gesprek. Vooral die inhoud zal je bijblijven en niet zozeer de vorm of vormfouten. In dergelijk gesprek komen fouten ook meestal maar één keer voor. Bijgevolg is het niet nodig elke fout te verbeteren om negatieve geheugeneffecten te weren.

Toch moet je er ook niet van uitgaan dat je in een communicatieve context (klasgesprek e.d.) nooit vormelijke fouten mag verbeteren. Het is immers belangrijk dat leerlingen ook in meer complexe situaties aandacht krijgen voor correct spreken. Uit onderzoek blijkt dat feedback geven op fouten veel meer effect heeft dan fouten negeren en hopen dat ze verdwijnen. Het gewoon herhalen van de juiste vorm heeft vaak minder effect op de spreker (die te sterk op inhoud is gericht) maar wel op de andere leerlingen. Leerlingen moeten bewust zijn van het doel van deze correcte herhaling. Voor de spreker is et beter nu en dan expliciet te vragen of zij/hij dit anders/beter kan zeggen zonder zelf de juiste vorm aan te bieden.

Verbeteringen mogen natuurlijk het oefenen van het vloeiend spreken niet in de weg staan.

Conclusie: We zoeken als leerkracht een goed evenwicht tussen: fout laten passeren, correct herhalen en corrigerende feedback.” 

Alternatieven en transfer

Alternatieve werkvormen

  • De studenten in de buitencirkel kunnen:
    • Een gespreksdiagram bijhouden.
    • De belangrijkste punten noteren van elke stellingenronde en deze achteraf aan de gespreksdeelnemers doorgeven.
    • Rode kaarten uitdelen aan diegene die in de binnencirkel de spelregels schenden. Bij twee rode kaarten dient deze zijn of haar plaats af te staan aan iemand uit de buitencirkel.
  • Werkvormen:

Alternatieve toepassingen

  • Op basis van stage-ervaringen of actualiteitskwesties rond omgaan met meertaligheid kunnen de studenten aangespoord worden zelf stellingen te formuleren.
  • De stellingen die gebruikt worden omtrent een dergelijk spel kunnen ook geïnventariseerd worden uit de opmerkingen die studenten of collega-lerarenopleiders maken

Transfer

  • Het voeren van een stellingspel is een effectieve manier om bij de aanvang van een lesinhoud breed te observeren en zicht te krijgen op de beginsituatie. De begeleider kan de observatiegegevens bijhouden in een logboek. Deze kunnen een ondersteuning bieden bij het bijstellen van het instructieproces. Indien de oefening op een later tijdstip wordt herhaald kunnen de nieuwe observatiegegevens vergeleken worden met de initiële logboeknotities.
  • Via een stellingspel kan men een duidelijk beeld krijgen van de aanwezige perspectieven ( multiperspectiviteit Omgaan met diversiteit houdt in dat men zich los kan maken van het eigen perspectief, via verschillende invalshoeken naar zaken kan kijken én zich kan inleven in het perspectief van degenen met wie men in interactie treedt. ) binnen een groep.
  • Via  samenwerkend leren Samenwerkend leren besteedt veel aandacht aan de wijze waarop lerenden elkaar waarnemen en met elkaar interageren. Op die manier kan je werken aan statusproblemen van zwakkere lerenden. De grote troef van samenwerken is dat uiteenlopende perspectieven sneller naar voren komen en kunnen leiden tot gezamenlijke opbouw van kennis.  wordt de aanwezige voorkennis omgaan met meertaligheid uitgewisseld. Via een stellingendiscussie komen bovendien een veelheid aan perspectieven ( multiperspectiviteit Omgaan met diversiteit houdt in dat men zich los kan maken van het eigen perspectief, via verschillende invalshoeken naar zaken kan kijken én zich kan inleven in het perspectief van degenen met wie men in interactie treedt. ) aan bod. Dit alles leidt tot  leren-van-elkaar We creëren onder invloed van onze interactie met anderen actief nieuwe referentiekaders en stellen de bestaande voortdurend bij. Essentieel hierbij is een basishouding van reflectie en zelfkritiek, zowel op ons zelf als op tradities, verworvenheden, normen en waarden van de groepen waartoe we behoren. .
Creative Commons License